OUTOFPAPUA database: Lexicons of the West Papuan language area

‘ins?, instrumental?’; ‘ins?, werkwoordelijk partikel met de betekenis van: om er mee te’

‘trans, transitional sound’

‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Verb. ‘hide, hide other people's possession to keep them for oneself’; ‘verstoppen, verbergen van andermans zakan, om ze voor zichzelf te behouden’

Nomina. ‘bad habits’; ‘kebiasaan buruk’

Nomina. ‘ashes’; ‘as’; ‘as’

Verb. ‘stay put’; ‘op zijn plaats blijven, op zijn plaats blijven of zijn’

Nomina. ‘land of house, land on which a house is built’; ‘huisplaats, de plaats waarop een huis staat’

‘good?, good, pretty?’; ‘baik, bagus, cantik’

Nomina. ‘ashes’; ‘as’

Nomina. ‘fireplace’; ‘vuurhaard’; ‘vuurhaard’

Nomina. ‘fireplace’; ‘vuurhaard’; ‘vuurhaard’

Nomina. ‘vertical bar of fireplace’; ‘lengtebalk haard’; ‘lengtebalk haard’

Nomina. ‘ashes worm, worm that lives in the ashes of the fireplace’; ‘asworm, worm die zich in de haardas ophoudt’

Nomina. ‘kind of tuber’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Interjection. ‘hes, interjection of hesitation’

Nomina. ‘place’; ‘plaats’; ‘plaats’

Nomina. ‘place’

Verb. ‘airdry’; ‘jemur’; ‘luchten, in de buitenlucht hangen’

Nomina. ‘basket, big bamboo basket’; ‘mand, grote bamboemand’

Verb. ‘enough’; ‘voldoende zijn’

Verb. ‘reach, arrive’; ‘bereiken, aankomen’

Nomina. ‘deceit, ploy’; ‘bedrog, list’

Verb. ‘deceive’; ‘bedriegen’

Nomina. ‘Akawaman’

Nomina. ‘crow’; ‘kraai’; ‘kraai’

Nomina. ‘kind of snake’; ‘slangsoort’; ‘slangsoort’

Verb. ‘deny’; ‘ontkennen’; ‘ontkennen’

Nomina. ‘rice plants?!’

Nomina. ‘keel board’; ‘kielplank’

Verb. ‘honor’; ‘menghormati’

Nomina. ‘forest, jungle’

Nomina. ‘forest’; ‘bos, woud’

Nomina. ‘kind of bird’; ‘vogelsoort’; ‘vogelsoort’

Nomina. ‘kind of shellfish’; ‘schelpdiersoort’; ‘schelpdiersoort’

Nomina. ‘kind of shellfish’; ‘schelpdiersoort’; ‘schelpdiersoort’

Verb. ‘take, wear, go, give, use’; ‘mengambil, memakai, pergi, memberi, menggunakan’; ‘geven, nemen, gebruiken, gebruikt achter een ander werkwoord als bepaling daarbij, betekent het: kunnen, in staat zijn, met een richtingswoord betekent het: in beweging zijn naar’

‘question particle, polar question particle?’; ‘vraagwoord, vraagwoord aan het begin van de zin’

Verb. ‘take away, take off’; ‘wegnemen, uitdoen van kleren of sieraden’

Nomina. ‘woven sarong, sarong of woven lontar fibre’; ‘geweven sarong, sarong geweven van lontarvezels’

Nomina. ‘pestle, pestle for rice or maize’; ‘stamper, rijst- of maisstamper’

Nomina. ‘stem, stem of arrow, spade, spear, etc.’; ‘steel, steel van pijl, schop, lans enz.’

Nomina. ‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of thrush’; ‘soort spruw’; ‘soort spruw’

‘my father’

Verb. ‘pound, pound into the ground, stamp, stamp with foot’; ‘stampen, in de grond stoten, met de voet stampen’

Nomina. ‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘land’; ‘grond, landerij, grondbezit, terrein’

Verb. ‘button’; ‘knopen’; ‘knopen’

Nomina. ‘button’; ‘knoop’; ‘knoop’

Nomina. ‘kind of fish’; ‘vissoort’; ‘vissoort’

Nomina. ‘grandchild, term of address from grandchild to grandparent and vice versa’; ‘kleinkind, aanspreking van kleinkind to grootouder en omgekeerd’

Nomina. ‘grandparent, term of address from grandchild to grandparent and vice versa’; ‘grootouder, aanspreking van kleinkind to grootouder en omgekeerd’

Nomina. ‘kind of palm’; ‘palmsoort’; ‘palmsoort’

Nomina. ‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘father’; ‘bapak’; ‘vader’

Nomina. ‘father's brother’; ‘vader's broer’; ‘vader's broer’

Nomina. ‘husband of mother's sister’; ‘man van moeder's zuster’; ‘man van moeder's zuster’

Nomina. ‘Amelenan’; ‘Amelenan’

Nomina. ‘kind of butterfly’; ‘vlindersoort’; ‘vlindersoort’

Verb. ‘boast’; ‘zich beroemen’; ‘zich beroemen’

Nomina. ‘man, term of address for child to father, parents to son, and males in general’; ‘man, aanpreking van kind tot vader, van ouders tot zoon, en verder tot mannelijke personen in het algemeen’

Verb. ‘stab? plant?’; ‘tikam’

‘old person VOC’; ‘panggilan untuk kakek, nenek’

Nomina. ‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘child’; ‘kind’; ‘kind’

‘carryable’; ‘draagbaar’; ‘draagbaar’

Nomina. ‘thought’; ‘pikiran’

Nomina. ‘kind of shrub’; ‘heestersoort’; ‘heestersoort’

Nomina. ‘Andit’; ‘nama (perempuan?)’; ‘Andit’

Verb. ‘go against current, go against the current or wind’; ‘tegenstrooms, tegen de stroom opgaan, tegen de wind opgaan’

Verb. ‘smell’; ‘berbau’

Nomina. ‘smell’; ‘geur, rieken’

Nomina. ‘smell’; ‘bau’

‘part of pair?’; ‘tegenhanger paar, tegenhanger van een paar’

Nomina. ‘kind of tuber’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘door post, standing door post (s?) of Tanimbarese houses’; ‘kozijn, staand kozijn van de deuropening in Tanimbareesche huizen’

Nomina. ‘hiding’; ‘persembumyian’

Nomina. ‘woman, general term of address for a female person one generation older or younger than the speaker’; ‘vrouw, aanspreking van kind tot moeder, van ouders tot dochter, en verder tot vrouwelijke personen in het algemeen’

Interjection. ‘excl. fright, exclamation of fright or sadness’; ‘uitr. schrik, uitroep van schrik, droefheid’

Nomina. ‘story’

‘entering?’; ‘kesukkan?’

Nomina. ‘end of loincloth’; ‘uiteinde schaamgordel, uiteinde van de schaamgordel’

Nomina. ‘portion, portion of food’; ‘portie, portie van eten’

Nomina. ‘part of roof, part of a roof’; ‘deel dak, één deel van het dak in zijn geheel’

Verb. ‘burn, burn (tr.)’; ‘verbranden, in brand steken’

‘pl’

Nomina. ‘wind periods, name of the three wind periods in the west monsoon’; ‘windperioden, naam van de drie windperioden in de westmoesson’

Nomina. ‘kind of oyster’; ‘oestersoort’; ‘oestersoort’

Nomina. ‘Aratw’; ‘nama laki-laki’; ‘Aratw’

Nomina. ‘gums, gums on the inside’; ‘tandvlees, tandvlees aan de binnenkant’

Interjection. ‘excl. surprise, exclamation of surprise’; ‘uitr. verwondering, uitroep van verwondering’

Nomina. ‘garden clearing’; ‘kebun-kebun, tempat, daerah, perkebunan’

Nomina. ‘flat piece of wood’; ‘plat hout’; ‘plat hout’

Nomina. ‘shoulderblade’; ‘schouderblad’; ‘schouderblad’

Nomina. ‘spatula’; ‘spatel’; ‘spatel’

Nomina. ‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘tuber, kind of tuber’; ‘ubi’; ‘aardvrucht, aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of ubi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of ubi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of ubi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of ubi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of ubi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of ubi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of ubi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of ubi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘prohibition sign, prohibition sign (wase), depicting a canoe with warriors, usually made of gaba-gaba, sometimes of wood’; ‘verbodsteken, verbodsteken (wase), bestaande uit een prauw met strijders, meestal van gaba-gaba, soms van hout’

Verb. ‘piercing, piercing (of wind)’; ‘snijden (wind), snijden van de wind’

Verb. ‘rip, rip (tr.)’; ‘scheuren’

‘sleep’; ‘tidur’

‘people sleep’; ‘orang sudah tidur’

‘big, very, fat body, fat (of non-flat things)’; ‘groot, zeer, dik van lichaam, gezet, dik (van niet platte voorwerpen)’

Nomina. ‘sleeping place’; ‘slaapplaats’; ‘slaapplaats’

Nomina. ‘kind of fish, kind of big fish’; ‘vissoort, grote vissoort’

Nomina. ‘beam’

Verb. ‘polish, grind’; ‘menggosok’

Nomina. ‘rafter’; ‘dakspar’; ‘dakspar’

Nomina. ‘rafter rest, beam on which the bottoms of the rafters rest’; ‘daksparsteun, de balk waarop de ondereinden van de daksparren rusten’

Nomina. ‘Asowaman’; ‘Asowaman’

Nomina. ‘Asowenan’

Nomina. ‘dog’; ‘hond’

Nomina. ‘kind of shellfish’; ‘schelpdiersoort’; ‘schelpdiersoort’

Nomina. ‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘dog lice’; ‘hondenluis’; ‘hondenluis’

Nomina. ‘kind of tree, kind of tree, used as timber’; ‘boomsoort, timmerhout’

Verb. ‘great’; ‘hebat’

Verb. ‘rotten, rot’; ‘bedorven, bedorven zijn, bederven’

Verb. ‘go away, not staying at perkara's’; ‘weggaan, niet blijven bij perkara's’

Nomina. ‘liver’; ‘lever’; ‘lever’

Nomina. ‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of tuber’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘fire’; ‘vuur’; ‘vuur’

Interjection. ‘yes, true’; ‘ja’; ‘ja’

Nomina. ‘flame’; ‘vlam’; ‘vlam’

Verb. ‘burn, burnt’; ‘branden, verbrand worden’

Nomina. ‘kind of tuber’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Verb. ‘cry, crying of dogs’; ‘huilen, huilen van honden’

Nomina. ‘kind of tuber’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘siblings, in awai sir, they are siblings, when one talks about villages, it means they are friendly with each other’; ‘gebroers, in awai sir, zij zijn gebroers, gezusters, als men over kampongs spreekt, betekent het dat zij vriendschap hebben gesloten’

Nomina. ‘sago hut, small hut for pounding sago’; ‘sagohut, hutje waarin men sago klopt’

Nomina. ‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘taro’; ‘keladi’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

Nomina. ‘members of tnjame-matan’; ‘tnjame-matanleden’; ‘tnjame-matanleden’

Nomina. ‘kind of tuber, kind of tuber similar to a biru’; ‘aardvruchtsoort, aardvruchtsoort, gelijkend op een biroe’

Nomina. ‘kind of keladi’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

‘down’

Nomina. ‘ground’; ‘tanah, bawah’

Nomina. ‘kind of tree, big kind of tree’; ‘boomsoort, grote boomsoort’

Nomina. ‘tame pig’; ‘tam varken’; ‘tam varken’

Nomina. ‘wild pig’; ‘wild varken’; ‘wild varken’

Nomina. ‘ceremony, ?? ceremony’; ‘krachtstuk, frats, ceremonie’

Nomina. ‘ceremony’; ‘ceremonie’; ‘ceremonie’

Verb. ‘hit’; ‘slaan’

Nomina. ‘mouth?’

Nomina. ‘shoulderblade’; ‘schouderblad’; ‘schouderblad’

Nomina. ‘tip of shoulder, extreme of the shoulder’; ‘punt schouder, de uiterste punt van de schouder’

Nomina. ‘tumor’; ‘gezwel’; ‘gezwel’

Nomina. ‘box, box with cover that slams shut’; ‘kistje, kistje met deksel die dichtslaat’

‘little’; ‘weinig, een weinigje’

‘southern, that which is down’; ‘zuidelijk, het beneden zijnde’

Nomina. ‘pig’; ‘varken’

Nomina. ‘pig lice’; ‘varkensluis’; ‘varkensluis’

Nomina. ‘mammal?, animal with four legs’; ‘viervoeter, viervoetige dieren’

Nomina. ‘kind of wood, small kind of wood’; ‘houtsoort, kleine houtsoort’

Nomina. ‘kind of fish’; ‘vissoort’; ‘vissoort’

Nomina. ‘wild boar’; ‘bosvarken, wild zwijn’

Verb. ‘find’; ‘vinden’

‘slim, skinny’; ‘slank, dun’

‘?, in ra-kes bain, to stand or go with arms on each other's shoulders’; ‘in ra-kes bain, met de armen over elkaars schouders staan, gaan, enz.’

‘left, except for’; ‘nog, behalve’

Nomina. ‘container’; ‘bak’

Nomina. ‘kind of tree, kind of tree, used as timber’; ‘boomsoort, timmerhout’

‘also’; ‘ook’; ‘ook’

Verb. ‘change?’

Verb. ‘turn, turn oneself over while lying’; ‘omdraaien, zich liggend omdraaien’

Verb. ‘change into, change onself into’; ‘veranderen in, zich veranderen in’

Verb. ‘similar, similar to’; ‘gelijken, gelijken op’

Verb. ‘stiff, sticky’; ‘stijf, kleverig zijn’

Verb. ‘spit medicine, spit medicine onto’; ‘spuw medicijn, bespuwen met een geneesmiddel’

Verb. ‘(re)turn, return, turn’

Verb. ‘answer, come when one's called’; ‘antwoorden, beantwoorden, komen als men geroepen is’

‘back, again (together with other verbs)’; ‘terug, opnieuw (als bepaling bij andere werkwoorden)’

‘own’; ‘eigen, ten slotte als vertaling van eigen’

‘refl, reflexive’; ‘refl, als omschrijving van het wederkerende zich’

Nomina. ‘side, opposite side, half, one of a pair’; ‘zijde, kant, overzijde, helft, één van een paar’

Verb. ‘turn around’; ‘omdraaien’; ‘omdraaien’

Verb. ‘divide in half’; ‘belah’

‘next to’; ‘di samping’

Verb. ‘echo, there is an echo, repeat someone's words’; ‘echo, er is een echo, iemands woorden nazeggen’

Verb. ‘recalcitrate, disobedient’; ‘tegenstribbelen, ongehoorzaam zijn’

‘first, in the front’; ‘eerst, het eerst, voorop’

Verb. ‘go first, older, come before, go before’; ‘voorop gaan, ouder zijn, eerder komen dan, vooraf gaan’

Nomina. ‘ancestors’; ‘voorouders’; ‘voorouders’

Nomina. ‘Banda’; ‘Banda’; ‘Banda’

Verb. ‘open’; ‘openen, opendoen’

Verb. ‘sing, sing or answer turntaking songs’; ‘zingen, beurtzangen zingen, beantwoorden’

Verb. ‘overfull’; ‘oververzadigd zijn’; ‘oververzadigd zijn’

Nomina. ‘cave, opening in stones’; ‘grot, opening in stenen’

Nomina. ‘oar’; ‘roeispaan’; ‘roeispaan’

Verb. ‘row’; ‘roeien’; ‘roeien’

Nomina. ‘step’; ‘trede’; ‘trede’

Verb. ‘ripped’; ‘gescheurd, reten hebben, reten vertonen’

Verb. ‘pour’; ‘gieten, ingieten’

Verb. ‘grab’; ‘grijpen, met de vingers aanpakken, opnemen van bijv. een kluit aarde’

Nomina. ‘part outrigger?, thin diagonally protruding part of the 'vlerkboom', perhaps outrigger’; ‘vlerkboomdeel, het dunne schuin naar beneden uitstekende deel van de vlerkboom’

Verb. ‘rinse’; ‘afspoelen’; ‘afspoelen’

Nomina. ‘west, western, western monsoon, year’; ‘westen, het westen, westelijk, de westmoessoen, ook wel gebruikt voor jaar’

Verb. ‘carry on shoulders, take, have or carry on one's shoulders’; ‘op schouders dragen, op de schouders nemen, hebben, dragen’

Nomina. ‘coal, embers’; ‘kool, gloeiende kool’

Nomina. ‘crossbar, two crossbars in Tanimbarese houses, that end up at the entrance and are longer than the others’; ‘dwarsbalk, de twee dwarsbalkjes in Tan. huizen, die bij de ingang uitkomen en langer zijn de de andere’

Nomina. ‘outrigger?, part of a canoe - maybe outrigger?’; ‘vlerkboom, vlerkboom van de vlerkprauw’

Verb. ‘sail against wind’; ‘tegen de wind opzeilen’; ‘tegen de wind opzeilen’

Verb. ‘swell, swell, also of things that soak’; ‘opzwellen, zwellen, ook van te week gelegde voorwerpen, enz.’

Verb. ‘wear as loincloth’; ‘als schaambedekking dragen’

Nomina. ‘kind of wood, small kind of wood’; ‘houtsoort, kleine houtsoort’

Nomina. ‘kind of vine’; ‘liaansoort’; ‘liaansoort’

Nomina. ‘kind of tree, kind of tree, which bark is used for straps’; ‘boomsoort, boomsoort, waarvan de schors gebruikt wordt voor draagbanden’

Nomina. ‘kind of bird’; ‘vogelsoort’; ‘vogelsoort’

‘fine, fine-grained, thin, also thin voice’; ‘fijn, fijn van korrel, dun, ook fijn van stem’

Verb. ‘twisted, twisted (of trees, beams, etc.)’; ‘verwrongen, verwrongen zijn van bomen, balken, enz.’

Nomina. ‘constellation’; ‘sterrenbeeld, een sterrenbeeld’

Nomina. ‘kind of shellfish’; ‘schelpdiersoort’; ‘schelpdiersoort’

‘gift, what the mother's brothers give to the sister's family’; ‘alles wat de ndoewe's geven aan de oeranak's’

Nomina. ‘kind of lizard’; ‘hagedissoort’; ‘hagedissoort’

Nomina. ‘beach stone, big stone on the beach’; ‘strandsteen, grote steen op het strand’

Nomina. ‘polishing stone, small polishing stone’; ‘slijpsteentje’

Verb. ‘cover, cover something with a plank’; ‘afdekken, dekken met een plank, aflsuiten met een plak of iets derg’

Verb. ‘soaked’; ‘doorweekt, doornat zijn’

Verb. ‘guard, wake, guard the dead, stay up, get up, wake up, awake’; ‘bewaken, waken, plechtig bewaken van doden, opblijven, opstaan, wakker worden, waker zijn’

Verb. ‘bet’; ‘wedden’; ‘wedden’

‘woman, girl, female’; ‘vrouw, vrouwelijk’

Nomina. ‘egg’; ‘ei’; ‘ei’

Nomina. ‘heart’; ‘hart’; ‘hart’

Nomina. ‘make top, making a top (spinning top?)’; ‘tol maken, maken van een tol’

Nomina. ‘stone’; ‘pit’; ‘pit’

Nomina. ‘kind of shellfish’; ‘schelpdiersoort’; ‘schelpdiersoort’

Nomina. ‘big stone, big stone on which candlenuts and other things are smashed open’; ‘grote steen, grote steen waarop men kemiri enz. stukslaat’

Nomina. ‘small stone, small stone used to smash candlenuts etc. with’; ‘steentje, steentje waarmee men kemiri enz. stukslaat’

Nomina. ‘old woman’; ‘perempuan yang tua’

Verb. ‘become stone’; ‘menjadi batu’

Nomina. ‘flint’; ‘vuursteen’; ‘vuursteen’

Verb. ‘fish, fish with a loose float’; ‘vissen, vissen met een losse dobber’

‘left’; ‘links, linker’

Nomina. ‘slice, slice of bread and the like’; ‘snede, snede van brood en derg.’

Verb. ‘slice’; ‘snijden’

Verb. ‘pay’; ‘betalen’

Nomina. ‘duck, goose’; ‘bebek, angsa’

Nomina. ‘kind of duck’; ‘eendsoort’; ‘eendsoort’

Verb. ‘prefer’; ‘voorkeur, bij voorkeur willen hebben’

Verb. ‘surround’; ‘omringen’; ‘omringen’

Verb. ‘wind, wind around’; ‘omwinden, winden om’

Nomina. ‘diaphragm’; ‘diafragma’; ‘diafragma’

Nomina. ‘plank in canoe, one of the planks in a canoe’; ‘plank in prauw, een van de planken van een prauw’

‘stomach heaving, when the stomach goes up and down, a sign of fever’; ‘op en neer gaan van de navelstreek, een teken van koorts’

Nomina. ‘song’

Verb. ‘open, fold open, roll open, unroll’; ‘openen, openvouwen, openrollen, ontrollen’

Intransitive verb. ‘opened, rolled open, opening of flowers and leaves’; ‘geopend, openliggen, opengerold zijn, opengaan van bloemen, bladeren’

Nomina. ‘bride price’; ‘bruidsprijs, koopsom van een bruid’

Verb. ‘trade’; ‘handelen, handel drijven’

Verb. ‘straighten, straighten wood with the help of heat’; ‘rechtbuigen, met behulp van hitte recht buigen van hout’

Nomina. ‘two days’; ‘dua hari’

‘when’; ‘kapan’

Preposition. ‘to, for’; ‘voor, aan’

Preposition. ‘with’; ‘dengan’

‘heavy’; ‘berat’

Verb. ‘rot, rot (of bruised fruit)’; ‘rotten, rotten van gekwetste vruchten’

Verb. ‘opening ulcer, opening of ulcers’; ‘opengaan zweren, opengaan van zweren’

Nomina. ‘weight, heavyness’; ‘gewicht, zwaarte’

‘tighten, tightening (of) the drum’; ‘spanning trom, spanning van de trom’

Verb. ‘use waistband, use, put on, or wear as waistband’; ‘buikband gebruiken, als buikband gebruiken, aandoen, aanhebben’

Nomina. ‘waistband, particularly of women, belt’; ‘buikband, buikband, vooral die van de vrouwen, buikriem’

Nomina. ‘forearm’; ‘onderarm, benedenarm’

Nomina. ‘paddle stick’; ‘pagaai’

Verb. ‘paddle’; ‘pagaaien’; ‘pagaaien’

Verb. ‘skinny limbs, have skinny limbs’; ‘dun van ledematen, dun zijn van armen of benen’

Verb. ‘sneak up, sneak up on’; ‘besluipen’

‘just, just now’; ‘pas, past’

Verb. ‘burst open, burst open (of earth, woord, legumes)’; ‘openbarsten, openbarsten van grond, hout, peulvruchten enz.’

Nomina. ‘kind of tree, kind of tree, good timber’; ‘boomsoort, boomsoort, goed timmerhout’

Verb. ‘open, open, in the sense of the bursting open of wood, legumes, etc., the opening of flowers, appear, become visible’; ‘openbarsten, openbarsten van hout, peulvruchten enz., opengaan van bloemen, te voorschijn komen, zichtbaar worden’

Verb. ‘pierce, pierce coconuts, eggs or ulcers’; ‘doorsteken, van een klein gaatje voorzien van kokosnoten, eieren, zweren’

‘non-bearing?, non-bearing, of trees?’; ‘in noere bétin, nog niet dragende kokosplam’

‘then’

Nomina. ‘upper arm’; ‘bovenarm’; ‘bovenarm’

Verb. ‘push, push aside with shoulders or body’; ‘duwen, met de schouders of met het lichaam opzij duwen’

Verb. ‘sing’; ‘zingen’; ‘zingen’

Nomina. ‘singing’; ‘gezang’; ‘gezang’

‘I don't know’; ‘kweenie, ik weet het niet’

Verb. ‘sew, sew together the two halves of a sarong’; ‘naaien, aaneennaaien van de twee helften van een sarong’

Verb. ‘draw, draw a bow’; ‘spannen, spannen van een boog’

Nomina. ‘beam, beam in Tanimbarese houses’; ‘lengebalk, een lengtebalk in Tan. huizen’

‘unexperienced, knowing nothing’; ‘onervaren, niets kennend’

Verb. ‘take out’

Nomina. ‘animal’; ‘binatang’

Nomina. ‘animal(s)’; ‘binatang(-binatang)’

Nomina. ‘chip, flint’; ‘spaander, schilfer’

Verb. ‘split, split wood or bamboo’; ‘splijten, splijten van hout, bamboe’

Verb. ‘bold’; ‘kaal, kaal zijn van het hoofd, kaal van hoofd zijn’

Nomina. ‘kind of shell, kind of big shell’; ‘schelpsoort, grote schelpsoort’

Verb. ‘skin, take off bark’; ‘ontvellen, het vel afstropen, schors afdoen, van schors ontdoen’

Nomina. ‘kind of tuber, kind of big tuber that grows inland’; ‘biru’; ‘aardvrucht, grote inlandse aardvrucht’

Verb. ‘pinch’; ‘knijpen, tussen de vingers nemen’

Verb. ‘can’; ‘bisa’

Verb. ‘rip, rip, also of dogs and pigs’; ‘scheuren, verscheuren, ook van honden en varkens’

Verb. ‘usher pig, usher away pigs’; ‘wegjagen varken, wegjagen van varkens’

Verb. ‘spring, angling, taking in fishing rod, springing back of a tree branch’; ‘veren, hengelen, ophalen van de hengel, terugspringen van de boomtak, spring’

Verb. ‘push up’; ‘omhoogduwen’; ‘omhoogduwen’

Nomina. ‘bag, kind of bag made of bark, usually of waur’; ‘zak, soort zak van boomschors, meestal van de waur’

Nomina. ‘dog house’; ‘hondenhok’; ‘hondenhok’

Verb. ‘leave’; ‘verlaten’

‘?, root related to bowe and ngabo, something to do with diligence and (working) fields’

Verb. ‘cut palm blossom, cut palm blossom to tap wine’; ‘snijden van de palmbloesem om er wijn uit te tappen’

Verb. ‘blistered, covered in blisters, said of burns’; ‘met blaasjes bezet zijn, van brandwonden’

Verb. ‘sour, turn rancid’; ‘zuur zijn, verzuren van etenswaren’

Verb. ‘initiate, initiate something unknown’; ‘pas beginnen met wat men nog niet kent’

Nomina. ‘kind of swallow’; ‘zwaluwsoort’

Nomina. ‘illness, illness where the stomach is swollen’; ‘ziekte die met een opzetting van de buik gepaard gaat’

Nomina. ‘garden guard?’; ‘menjaga kebun’

Verb. ‘guard, guard against birds that are attracted by rice or maize’; ‘waken tegen vogels die op rijst of mais afkomen’

Verb. ‘do in morning’

‘tomorrow’

‘morning, (this) morning’; ‘morgenvroeg, ochtend, deze morgen’

Nomina. ‘bell, clock’; ‘bel, schel, klok’

Verb. ‘elope’

Nomina. ‘garden’

Verb. ‘gardening, planting’

Verb. ‘cut short’; ‘kortknippen’

‘much’; ‘veel’

‘wrong, at random?’; ‘in het honderd weg, verkeerd’

Verb. ‘blind’; ‘blind zijn’

‘PROH, prohibitive particle when the verb is absent - not used in the Southern dialect’; ‘partikel van verbiedende wijs als het werkwoord verzwegen is, in het Zuiderdialect niet gebruikt’

‘even though’; ‘ofschoon’

‘however, although, if’; ‘naman, walaupun, kalau’

Nomina. ‘tamarind, tamarind tree’; ‘tamarinde, tamarindeboom’

Verb. ‘nose kiss, kiss with the nose’; ‘kussen door te ruiken’

Verb. ‘turn, turn up, turn inside out’; ‘omslaan van broekspijpen enz., het binnenste buiten aanhebben, aandoen, het binnenste buiten keren’

Verb. ‘?, root for words to do with lying on back’

Verb. ‘cut breadfruit, cut breadfruit into small pieces to cook’; ‘in kleine stukjes snijden van broodvrucht om te koken’

Verb. ‘make unhappy, enchant’; ‘ongelukkig maken, betoveren’

Verb. ‘howl, howl (of dogs when they are hit or threatened)’; ‘janken van honden als ze geslagen of bedeigd worden’

Verb. ‘slip, slip (from the hands), peel cooked awatan by hand’; ‘met de vingers gekookte awatan afschillen, ontschieten, uit de hand glippen, laten ontglippen’

Verb. ‘beckon, beckon pigs’; ‘lokken van varkens’

Nomina. ‘bottle’; ‘fles’

‘abundance, abundance of food’; ‘overvloed van eten’

Nomina. ‘basket’; ‘draagmand’

Verb. ‘carry basket’

Verb. ‘say, mean’; ‘zeggen, menen’

Verb. ‘appear’; ‘te voorschijn komen’

‘true, truly’; ‘waar, juist, waarachtig’

Nomina. ‘kind of tree, big kind of tree’; ‘grote boomsoort’

‘fast, fast or diet, as practiced by youngsters to stay slim’; ‘vasten of dieet, zoals dat door de jongelui soms gemeenschappelijk gehouden werd, ter bevordering van de slankheid’

Nomina. ‘garden, field’; ‘tuin, akker’

Verb. ‘?, verb only used in the context of 'the setting of the breasts'’; ‘alleen in ni suswar rbu, zich zetten van de borsten’

Verb. ‘fruit’; ‘berbuah’

Verb. ‘prosperous?’

Nomina. ‘kind of tree, kind of big tree’; ‘grote boomsoort’

Verb. ‘elevated?, raised, elevated’; ‘een verhevenheid hebben’

Nomina. ‘kind of fish, kind of very big fish’; ‘zeer grote vissoort’

Verb. ‘truncated?, truncated (of body parts)’; ‘afgeknot zijn (van lichaamsdelen)’

Nomina. ‘kind of fish trap’

Nomina. ‘kind of fish trap’

Nomina. ‘kind of fish trap’

Nomina. ‘fish trap, woven fish trap’; ‘gevlochten visfuik’

‘outpouring’

‘fill?’

‘well visible’; ‘goed zichtbaar’

Nomina. ‘high hill’; ‘hoge heuvel’

Nomina. ‘small hill, small elevation’; ‘klein heuveltje, kleine verhevenheid’

Nomina. ‘offering, food offerings that only the person who offered them can eat’; ‘aan de doden geofferd eten, dat alleen door degene, die het geofferd heeft, mag gegeten worden’

Verb. ‘soggy, soggy (of rice)’; ‘papperig zijn van gekookte rijst’

Verb. ‘treat thread, treat thread with a kind of sea weed to make it supple and strong’; ‘garen met een soort zeewier lenig en sterk maken’

Nomina. ‘pap’; ‘bubur’

Nomina. ‘earring, small women's earrings at the bottom of the ear rim’; ‘kleine oorringetjes van de vrouwen aan het onderste deel van de oorrand’

Verb. ‘pour, pour (out)’; ‘uitgieten, gieten, weggieten’

Verb. ‘spill’; ‘tumpah’

Nomina. ‘hair, hair (of head)’; ‘hoofdhaar’

Nomina. ‘deckhouse, deckhouse on a boat’; ‘roef op en boot’

Nomina. ‘roof, roof with low ridge’; ‘dak met lage nok’

Verb. ‘light, light of colour, faded’; ‘licht van kleur, verschoten zijn’

Nomina. ‘month’

Nomina. ‘moon’

Verb. ‘pale, have changed colour’; ‘bleek zijn, verkleurd zijn’

Nomina. ‘kind of sea cucumber’; ‘tripangsoort’

Nomina. ‘penis’; ‘mann. geslachtsdeel’

Nomina. ‘hollow rod, seems to be anything that is thin, hollow and long: thing bamboo reed, tube, barrel of a gun, glass tube on old-fashioned lamps’; ‘dun bamboeriet, buis, loop van geweer, lampeglas’

Nomina. ‘kind of shell’; ‘schelpdiersoort’

Nomina. ‘kind of fish’; ‘vissoort’

Verb. ‘prop up, make stand’; ‘stutten, doen omhoogstaan’

Nomina. ‘ridge’; ‘nok’

Nomina. ‘ridgepole’; ‘nokbalk’

Nomina. ‘flower’; ‘bunga’

Nomina. ‘chaff’; ‘kaf’

Verb. ‘rough, rough (of unshaved planks)’; ‘ruw zijn van ongeschaafde planken’

Nomina. ‘constellation, triangle in the middle of Taurus’; ‘sterrenbeeld, de driehoek in het midden van de Stier’

Nomina. ‘constellation, the [n with long right leg] of Taurus with the small group around it’; ‘sterrenbeeld, de [n met lange rechterpoot] van de Stier met het kleine groepje er omheen’

Nomina. ‘sharpening stone’; ‘slijpsteen’

Verb. ‘gather?’

Verb. ‘?’

Nomina. ‘kind of fish’; ‘vissoort’

Verb. ‘rinse, wash’; ‘afspoelen, uitspoelen, afwassen’

Nomina. ‘white cloth, white cotton, white’; ‘witte stof, wit katoen, wit’

Nomina. ‘back’

‘outside’; ‘buiten’

Verb. ‘go outside’; ‘keluar’

Nomina. ‘kind of fish, big kind of fish’; ‘grote vissoort’

‘outside’; ‘di luar’

Verb. ‘wash’; ‘mencuci’

Verb. ‘rising tide, newly rising (of the tide)’; ‘het pas opkomen van de vloed’

Nomina. ‘bow, hand bow’; ‘handboog’

Nomina. ‘constellation, constellation Grus’; ‘sterrenbeeld, de Kraanvogel’

Verb. ‘gather’; ‘verzamelen’

quantifier. ‘ten’; ‘tien, tiental’

quantifier. ‘twelve’

‘grain’

Verb. ‘gather’; ‘vergaderen’

‘?’

‘ten, amount of ten?’; ‘een tiental’

Verb. ‘fruit’; ‘vrucht dragen’

Nomina. ‘fruit’; ‘vrucht’

‘short’

Verb. ‘have swollen spleen, have a swollen spleen’; ‘een opgezette milt hebben’

Nomina. ‘crocodile’; ‘krokodil’

Nomina. ‘spleen’; ‘milt’

‘dunno’; ‘tidak tahu’

Verb. ‘rotten?’

Verb. ‘diarrhea, have diarrhea’; ‘diarree, diarree hebben’

Verb. ‘destroy’; ‘vernielen, kwaad doen aan, verspillen, vergiftigen’

Verb. ‘I don't know, dunno’; ‘ik weet het niet, weet ik het’

Verb. ‘I don't know, dunno’; ‘ik weet het niet, weet ik het’

Verb. ‘I don't know, dunno’; ‘ik weet het niet, weet ik het’

Nomina. ‘memory’

‘landside’; ‘daratan’

‘wait’; ‘tunggu’

‘lucky’; ‘untung, sayan’

Verb. ‘remember’

Nomina. ‘emotion organ’; ‘hati’

‘in’

‘humble’; ‘nederig’

Nomina. ‘path, road’

Nomina. ‘roadfork’

‘inside, that what is inside’; ‘hatinya, di dalamnya, yg di dalam’

Nomina. ‘sadness’; ‘kesedihan’

Nomina. ‘heart 3sg poss, heart, soul, 3sg poss’

‘they?’

‘in heart’; ‘di dalam hati’

Nomina. ‘torch’

Verb. ‘cook’

Verb. ‘praise’; ‘memuji’

Nomina. ‘blood’; ‘bloed’; ‘bloed’

‘high’

Nomina. ‘house’

Nomina. ‘clan, family’; ‘keluarga, mata rumah’

‘on top’; ‘di atas’

Verb. ‘think’; ‘pikir’

‘fathom?’; ‘depa-depaan’

‘continuously’; ‘terus’

Verb. ‘listen, hear’; ‘mendengar’

Nomina. ‘kind of tuber’; ‘aardvruchtsoort’; ‘aardvruchtsoort’

‘very, really, too, emphasis?’; ‘sekali, sunggulah’

‘right, true’

Nomina. ‘pole’

‘before’; ‘tadi’

‘just now’; ‘tadi’

Nomina. ‘post’; ‘tiang’

Verb. ‘bathe’; ‘mandi’

‘far away’

‘long time’; ‘lama’

Nomina. ‘money’; ‘uang’

Nomina. ‘coast’

‘sea’; ‘laut’

Nomina. ‘leaf’; ‘daun’

quantifier. ‘two’; ‘dua’

Nomina. ‘bone, main beam’

Verb. ‘watch out or else?’; ‘berjaga kalau tidak’

Conjunction. ‘then’

‘trans, transitional sound’

Nomina. ‘bucket’; ‘ember’

Nomina. ‘foot, leg’; ‘kaki’

Verb. ‘wait’

Nomina. ‘grandparent, grandchild’

Nomina. ‘my grandfather’

Nomina. ‘mother’; ‘moeder’; ‘moeder’

Verb. ‘wait’; ‘menunggu’

Nomina. ‘mother?’

Verb. ‘ask’; ‘bertanya’

Verb. ‘cover’; ‘tutup’

Nomina. ‘ridge roofing, roofing on the ridge’; ‘atapbedekking van de nok’

‘caus’

Verb. ‘know’

Verb. ‘raise’

Verb. ‘say’

Verb. ‘talk’; ‘bicara’

‘because’

‘q’

‘why’; ‘kenapa’

Verb. ‘forbid’; ‘melarang’